Uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2020
Verzoekster heeft een dochter die in haar tienerjaren is. De vader van de dochter is van Egyptische origine en daar kent men geen onderscheid tussen voor- en achternamen, maar enkel een namenreeks. Daarbij is het gebruikelijk dat een kind wordt vernoemd naar een ouder, een grootouder, etc., zodat de afstammingsgeschiedenis uit de namenreeks blijkt. Dit heeft tot gevolg gehad dat dochter in de Nederlandse registers werd opgenomen met alleen voornamen; zij heeft in Nederland geen officiële geslachtsnaam geregistreerd staan. Via een koninklijk besluit werd de geslachtsnaam van het kind officieel vastgesteld, zodat het alsnog een geslachtsnaam had.
De dochter ervaart last van haar tweede en derde voornaam. De reden hiervoor is dat dit overwegend mannelijke voornamen zijn. In Egypte is dit gebruikelijk, maar te lande merkt de dochter dat de voornamen vaak bevreemding wekken. Men weet vaak niet beter dan dat de voornamen alleen voorkomen bij personen van het mannelijk geslacht. Dat wordt bevestigd uit een uittreksel van de Nederlandse voornamenbank. Daaruit blijkt dat de voornaam in Nederland ruim 8000 keer voorkomt bij personen van het mannelijk geslacht en een kleine 400 keer (als volgnaam) bij personen van het vrouwelijk geslacht. De eerste voornaam van de dochter komt daarentegen alleen voor bij vrouwen. Omdat de minderjarige zich schaamt om haar mannelijke voornamen, wenst zij daar voor nu en de toekomst afstand van te doen. Zij voelt zich niet prettig bij het gebruik van deze voornamen in het dagelijks leven en kan zich daarmee ook niet identificeren. Ook wil zij niet langer (incidenteel) hoeven uitleggen aan derden hoe het komt dat haar voornamen overwegend mannelijk van aard zijn.
Gezien de omstandigheid dat de dochter sterke hinder van de namen ondervindt, oordeelt de rechtbank dat er sprake is van een voldoende zwaarwichtig belang bij het verzoek. Zij wijst de aanvraag van de moeder conform het verzochte toe.