Uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 oktober 2020
Verzoekster heeft een zoontje van enkele jaren oud. Ten tijde van de geboorteaangifte van haar zoon beleefde zij een hectische periode. Verzoekster kon de geboorteaangifte niet regelen omdat zij toentertijd in het ziekenhuis lag. De biologische vader heeft hun zoon toen aangegeven bij de gemeente.
Hij heeft toen besloten om zijn zoon naar hemzelf te doen vernoemen, terwijl verzoekster en de man toentertijd hadden afgesproken dat hun zoon eigenlijk een andere voornaam zou krijgen. De relatie tussen partijen werd al snel na de geboorte van hun zoon verbroken en verzoekster kreeg een nieuwe relatie. Waar de tweede voornaam van hun zoon vandaan komt, is niet bekend. De biologische vader had het kind niet erkend, maar deze erkenning heeft wel plaatsgevonden door de huidige partner van verzoekster. Daardoor waren zij allebei van rechtswege de juridische ouder van het kind. Het had tot gevolg dat de biologische vader geen zeggenschap meer over zijn zoon had.
Verzoekster is na de geboorte van hun zoon verder gegaan met haar leven, want de biologische vader speelde geen enkele rol van betekenis meer in het leven van hun zoon. Hij kent hem dan ook niet. Verzoekers – met name verzoekster – vinden het om deze reden bezwaarlijk dat hun zoon is vernoemd naar de biologische vader. Verzoekster meent dat bij de geboorteaangifte destijds sprake geweest van misbruik van recht door de man, omdat hij geen rekening heeft gehouden met de wensen van verzoekster. Verzoekster heeft alle tijd besloten om het zo te laten, maar nu duidelijk is geworden dat de biologische vader geen enkele rol van betekenis wenst te spelen in het leven van hun zoon, is de wens om de voornamen (alsnog) te wijzigen sterker geworden. Verzoekers achten schrapping van de tweede en derde voornaam van hun zoon passend en ook gewenst.
De rechtbank wijst, gelet op de motivatie van verzoekers, de aanvraag (schriftelijk) toe.