Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2020

Verzoekers hebben twee dochters, die bijna hun beroepsonderwijs afgerond hebben.

Gedurende de jaren is gebleken dat beide dochters van verzoekers hinder ondervinden van het feit dat hun eerste voornaam grote gelijkenissen vertonen. De namen lijken vrij identiek op elkaar. Daarnaast hebben beide dochters dezelfde initialen en treedt daardoor vaak bij o.m. post verwarring op, daar niet duidelijk is aan wie deze gericht is. In het verleden hebben verzoekers en hun dochters daar al hinder van ondervonden, maar deze hinder is versterkt zodra hun dochters naar het mbo gingen.

Mede omdat hun dochters ouder worden en de verwachting gerechtvaardigd is dat zij in de toekomst hinder zullen blijven ondervinden van voornoemde verwarring, wensen verzoekers door middel van dit verzoek de voornamen van hun oudste dochter te wijzigen, in die zin dat zij een extra voornaam krijgt.

Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden zijn verzoekers van oordeel dat de aard van de ervaren hinder voldoende is om te kunnen spreken van een zwaarwichtig belang in de zin van de wet. Daarbij is van belang dat hun oudste dochter slechts een aanvullende voornaam komt te dragen, zodat het belang van de maatschappij bij een consistente hantering van namen van beperkt gewicht moet worden geoordeeld; verzoekers menen dat het maatschappelijk belang bij de verzochte naamswijziging in deze zelfs gediend wordt.

De rechtbank is gelijk met verzoekers van oordeel dat zij voldoen aan de voorwaarden voor een voornaamswijziging. Zij wijst het verzoek toe.