Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2021

De ouders van verzoeker hebben sinds de jonge jeugd van hun kinderen ervaren dat verzoeker te maken kreeg met discriminatie. Dit begon reeds op de basisschool, waar de ouders van verzoeker de volle overtuiging hadden dat hun kinderen niet het juiste schooladvies kregen en om die reden lager werden ingedeeld. Verzoeker heeft het vwo gevolgd, maar vooralsnog kwam hij na afronding van de basisschool niet in aanmerking voor voortgezet onderwijs aan een gerenommeerde middelbare school, terwijl een aantal van zijn klasgenoten wel aangenomen werd. In de regel geldt dat een kind automatisch zou moeten worden aangenomen op de middelbare school afhankelijk van het pre-onderwijs. Omdat de overige klasgenoten allen Westerse namen hadden, schrijft verzoeker de afwijzing om die reden toe aan naamdiscriminatie.

Om toekomstige problemen rond eventuele discriminatie te voorkomen, wenst verzoeker een tweede (Nederlandse) voornaam aan te nemen. In recente jaren heeft verzoeker – al dan niet terecht – de indruk gekregen dat zijn naam hem belemmert op de arbeidsmarkt. Zo is hij in het verleden vaak persoonlijk bij bedrijven langsgegaan om te vragen of zij nog een stageplek over hadden; hij ontving toen amper negatieve reacties.

Door de coronacrisis wordt verzoeker nu gedwongen om online te solliciteren. Hij kan althans niet persoonlijk bij bedrijven langs gaan. Het is het afgelopen jaar vaak voorgekomen dat hij naar bedrijven belt, waarbij de bedrijven dan enthousiast reageren en aan verzoeker vragen om een e-mailsollicitatie te versturen. Verzoeker heeft dit het afgelopen jaar bij zo’n 30 bedrijven gedaan, maar hij heeft op geen enkele sollicitatie een reactie gekregen. De coronacrisis kan hieraan debet zijn, maar verzoeker meent dat zijn namen toch een hoofdzakelijke rol hierin hebben gespeeld; immers, anders zouden de bedrijven hem niet vragen om toch een sollicitatie te versturen. Het maakt verzoeker onzeker; hij weet wat hij kan en in het verleden heeft hij nooit last gehad van zijn namen. Om te voorkomen dat de namen hem in de toekomst toch parten zullen spelen op de arbeidsmarkt, wenst verzoeker een tweede voornaam aan te nemen. Voor verzoeker is het van belang dat zijn namen geen belemmering zullen vormen bij (vervolg)opleidingen en arbeidsparticipatie en dat, mede bezien in dat licht, zijn gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen onaangeraakt blijft.

De rechtbank oordeelt dat verzoeker een voldoende zwaarwichtig belang heeft. Zij wijst het verzoek toe.