Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 november 2020
Verzoekers hebben twee kinderen van enkele jaren oud; een zoon en een dochter. Bij de geboorteaangifte van hun zoon hebben verzoekers hem vernoemd naar beide de vaders van verzoekers. Toen later hun dochter is geboren , zijn verzoekers later tot de ontdekking gekomen dat ze hun dochter op geen enkele wijze hebben vernoemd. Hier hebben zij spijt van.
Ouders ervaren gevoelens van schaamte richting hun dochter, omdat het erop lijkt dat ze hun dochter te kort hebben gedaan. Ze willen wat betreft de vernoeming geen onderscheid maken tussen hun kinderen. Ook vinden het verzoekers het een mooi gebaar naar hun moeders toe als hun dochter alsnog een vernoeming kan krijgen. Aldus is de zoon vernoemd naar de vaders van verzoekers en nu willen zij hun dochter alsnog vernoemen naar beide (groot)moeders.
Verzoekers achten dat er sprake is geweest van een fout. Ze hebben onvoldoende nagedacht over de naamkeuze van hun dochter en willen dat nu rechtzetten. Ook vinden ze het een mooi gebaar toe naar hun moeders.
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen toewijzing van het verzoek; zij oordeelt dat verzoekers voldoende hebben toegelicht een voldoende zwaarwichtig belang te hebben bij het verzoek. De rechtbank wijst de verzochte naamsverandering toe.