Uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2021
Verzoekers hebben sinds een aantal jaren een dochter. Ze ervaren allebei ‘hinder’ van de voornaam van hun dochter, omdat zij bij de geboorteaangifte van hun dochter niet goed hebben kunnen nadenken over de naamkeuze. Verzoekers kregen rond de bevalling van hun dochter te maken met veel (onverwachte) zaken die zij moesten regelen en was er sprake van een (zeer) onzekere periode voor wat betreft de relatie van verzoekers.
In de periode rond de bevalling van de moeder konden verzoekers er niet voor elkaar zijn. Het was een moeilijke tijd. De fragiele basis van hun relatie maakte dat verzoekers elkaar (min of meer noodgedwongen) tegemoetkwamen in de naamkeuze van hun dochter. Later bleek dat ze dit gedaan hadden omdat ze bang waren dat hun relatie tot een einde zou komen.
Voor verzoekster was de periode rond de zwangerschap een moeilijke periode en ze wilde graag dat verzoeker bij haar zou blijven. Pas de laatste weken voor de bevalling groeiden verzoekers wat meer naar elkaar toe. Verzoekers hebben de moeilijke tijd rond de zwangerschap kunnen overwinnen en zij zorgen liefdevol voor hun kinderen. Vooral verzoekster zou willen dat de namen van hun dochter worden gewijzigd, omdat ze door de enkele naam telkens wordt herinnerd aan de zeer ingrijpende periode rond de zwangerschap. Verzoekers hebben de voornaam van de minderjarige al eerder willen wijzigen, maar gevoelens van schaamte hebben gemaakt zij dat niet nader hebben doorgezet. De wens was er wel alle tijd.
Verzoekers vinden dat zij een voldoende zwaarwichtig belang bij het verzoek tot voornaamswijziging hebben, omdat ze spijt hebben van de naam.
De rechtbank oordeelt dat verzoekers inderdaad voldoende belang hebben bij het verzoek. Zij wijst (schriftelijk) de aanvraag toe. Er is nog sprake van een hoger beroepstermijn van drie maanden, daarna zal de rechtbank de uitspraak doorsturen naar de gemeente met de opdracht om de uitspraak in te schrijven.